Toos Lenderink
Opa Johan Frederik Bennink die in 1880 werd geboren, woonde in de Wassinkbrink. Op weg naar school in Zelhem, liep hij dagelijks langs de Coopsmolen. Als kind was hij al helemaal gek van die molen en hij was er vaak na schooltijd te vinden. Hij begint zijn loopbaan als knecht bij Kruithof op de Velsmolen, de huidige Benninkmolen.
Kleindochter Henny Bennink vertelt dat die molen een grondzeiler was, waarvan de wieken vlak boven de grond draaien. Maar als de hond overlijdt nadat deze een klap van de wieken heeft gehad, beslist opa dat de wieken hoger geplaatst moeten worden, op een stelling. Opa heeft inmiddels de molen overgenomen van Kruithof. Voor de nieuwe molen komt de romp uit Dichteren, net als een oude wiek die kan worden hergebruikt. De stenen komen weer van pas en de huidige as komt van de Coopsmolen. Onderdelen worden zo bij elkaar gezocht en in 1921 kan de molen gaan draaien. Broers van opa waarschuwen hem: “Neem toch motoren want een windmolen is niet productief”. Maar opa zegt: “Er komt hier geen motor in! Dan moeten de boeren maar een paar dagen langer wachten op hun meel”. Opa kent de lucht heel goed. Hij ziet ook in 1925 de windhoos van Borculo aankomen. “Dit geet te hard”. Hij vindt de kleppen van de wieken later op kilometers afstand terug.
Kort na de oorlog stopt opa met malen vanwege zijn gezondheid. Zoon Frits heeft een T-ford waarmee hij stro en hooi voor de boeren vervoert, maar in de oorlog wordt deze T-ford gevorderd. Opa beslist dat hij dan nu wel op de molen kan komen werken en zoon Theodoor komt op de boerderij. Theodoor bezorgt ook zakken meel bij de boeren met paard en wagen.
Henny heeft opa niet bewust gekend, want ze was 2 jaar toen hij overleed. Maar ze weet uit de verhalen dat opa altijd aan haar vroeg: “Wat zegt het molentje?” Als klein kind begon ze al exact het geluid na te doen dat de tandwielen maken als de molen draait, als opa er aankwam.
Het malen moet doorgaan
Als opa overlijdt, wordt de molen stopgezet en komt er een grote scheepsmotor in. Er moet gemalen worden, wind of geen wind. Henny herinnert zich alleen nog dat de wieken stil staan en dat de dieselmotor staat te stampen. Haar moeder werkt mee in de molen met zakken aan de ketting doen, die naar boven moeten worden getrokken en ’s avonds maakt ze de rekeningen op. De jeugdjaren van Henny spelen zich af in de molen met o.a. verstoppertje spelen en op stapels zakken klimmen. De verschillende graansoorten staan bij elkaar. Als er van één soort, bijvoorbeeld tarwe, niet zo veel is, staat er een stapel van maar 1 zak breed. Het is de kunst om dan juist daar op te klimmen. “Ik ging wel eens met stapel en al onderuit. En dan maken dat je uit de molen kwam voordat vader er achter kwam”. Als vader Frits 65 jaar is stopt hij met malen. Zijn stoflongen maken ook dat het gewoon niet langer meer kan. Overstegen wordt volgebouwd, er zijn minder boeren en coöperaties komen opzetten. “’t Is mooi gewest”, zegt hij.
Stichting Doetinchemse molens
De gemeente Doetinchem wil graag samen met deze Stichting alle drie molens (Walmolen, Aurora en Benninkmolen) behouden. De grond wordt gekocht en de molen wisselt voor een symbolisch bedrag van f1,00 van eigenaar. Frits is er hard voor dat de molen zo in stand kan blijven en weer mooi wordt opgeknapt. De gemeente brengt in 1980 de molen weer in historische staat: de motor gaat er uit en de wieken krijgen hun functie terug. Als de buurt wordt uitgenodigd voor de officiële heropening spreekt Hendrik Dales namens de buurt. De buurt wil wel komen, maar de naam Velsmolen “zegt ons niks”. Het moet Benninkmolen worden. De gemeente gaat hierin mee.