Jan Berends
In de tijd van de opstand tegen Spanje en de Tachtigjarige Oorlog worden alle kloosters en abdijen in onze contreien verwoest of opgeheven. Dat lot treft het belangrijke augustijnenklooster Bethlehem bij Gaanderen en het kleine zusterklooster Sion in de buurt van de Kruisberg.
Rond 1900 bestaan er in Frankrijk problemen tussen de kerk en de staat en dat leidt ertoe, dat verschillende monniken en nonnen toevlucht zoeken buiten de Franse grenzen. In Oosterhout vestigen zich de benedictijnen vanuit Solesmes (Sarthe) in 1904, waar de Sint Paulusabdij in 1907 wordt betrokken. Nadat de Franse monniken eenmaal zijn vertrokken wordt het een echte Nederlandse abdij. Het kloosterleven bloeit in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog en door overbevolking geplaagd, wordt er een nieuw klooster gebouwd in Egmond, de Sint Adelbertabdij. Rond 1940 wordt de ruimte al weer nijpend en ontstaan er plannen een Gelderse abdij te stichten om zo een spreiding over het land te krijgen. In 1942 zal worden gestart met een klein klooster (cella) in Huis Bingerden bij Angerlo. Dit onder leiding van Dom Tholens als superior en pater Van den Biesen als kellenaar (econoom). Nu gooit de oorlog roet in het eten, Bingerden wordt geen nieuw klooster, maar een refugiehuis voor de paters uit Egmond, door evacuatie van de kuststrook. In 1944 wordt Bingerden gevorderd en worden de paters ondergebracht op diverse adressen in Doesburg. Na de bevrijding krijgt men toestemming het leegstaande kasteel Slangenburg te gebruiken totdat Egmond weer te bewonen is en dat blijkt al snel het geval. Nu komt het idee van het stichten van een nieuwe abdij in Gelderland weer boven.Het kasteel wordt gehuurd en op dit punt ligt dus de stichting van Sint Willibrordsabdij op Slangenburg.
Op 23 oktober 1945 trekt een kleine karavaan vanuit Oosterhout naar de Achterhoek. Aangekomen in de streek schrijft de kroniekschrijver van de paters “Ons pittoreske gezelschap trekt nogal de aandacht en menig uitgestreken calvinistengezicht krijgt plotseling een uitdrukking van grenzeloze verbazing”. De huisbewaarder dom Helmich staat in de grote
deur en verwelkomt hen met “Welkom op Slangenburg”.
Met het meegebrachte huisraad wordt het kasteel zo goed mogelijk ingericht. De grote zaal wordt ingericht als kloosterkerk met allerlei stoelen, tafels en banken van de vorige bewoners, de familie Passmann. De jachtkamer wordt veranderd in de refter (eetkamer), de opkamer verandert in kapittelzaal en de hal wordt de kloostergang. Twee dagen later komt de abt van Oosterhout de zaak al controleren en inzegenen en merkt op “Het kapittel is intiem, als we de schilderingen nog eens kunnen wegwerken, dan is er wat van te maken”. Met bordpapier en gordijnen worden de, soms wel wat gewaagde voorstellingen aan het oog onttrokken.
Al gauw gaan de paters aan het werk om een bruggetje te
bouwen vanuit de kelder naar het park. Dit in verband met het zogenaamde kloosterslot, want de monniken mogen niet zonder toestemming en zegen over de brug van de buitengracht. Met man en macht wordt dus een wel wat gammele brug gerealiseerd. Niet zonder moeite, want er valt nog wel eens een krachtterm. De grote vertrekken in het kasteel worden door wandjes in cellen verdeeld en als verwarming worden kachels geplaatst, waarbij de schoorsteenpijpen uit de ramen steken. Een kleine klok wordt gestuurd uit Oosterhout, de Benedicta, die in de zuidelijke toren wordt opgehangen. Ook komt er nog een harmonium waarvan gezegd wordt dat dit instrument goed werkt, maar de luchtaanvoer maakt zoveel lawaai, dat het lijkt of er een stoommachine in de kerk staat.
Na ongeveer een jaar wordt er een heel belangrijk geschenk aangeboden door een instantie in Roermond, een reliek van de stichter van de orde, Benedictus. Het is een deel van de rechterarm. En zo kan, hoewel wat provisorisch, het kloosterleven beginnen. Nu begint er een belangrijke periode met pogingen het kasteel in eigendom te krijgen. Pater van den Biesen verslijt er zijn voetzolen en tijd mee bij het lobbyen, vooral in Den Haag. Het is een lange geschiedenis, maar de uiteindelijke uitslag is duidelijk. Het kasteel wordt niet overgedragen, maar de paters kunnen 63 hectare kopen van het landgoed, waarop zij hun klooster kunnen bouwen. Ook dit keer geeft dat weer veel problemen met de pachters, die op deze wijze hun boerderij kwijt raken.
Uiteindelijk worden na lange tijd de problemen opgelost en kan er begonnen worden met de bouw van de abdij, na eerst allerlei lessen te hebben gevolgd in metselen, timmeren en andere bezigheden die niet direct op het lijf van de paters en fraters zijn geschreven. Vooral in die tijd is er nog een groot verschil in de paters (priesters) en fraters (broeders), waarbij de laatsten vooral het huishoudelijk werk verrichten en de eersten de connectie met ‘boven’ onderhouden. Bij de bouw worden deze verschillen veel kleiner, want gezamenlijk brengen ze in vier jaar (1948-1952) de bouw tot een goed einde.
Bouw van St. Willibrordsabdij te Doetinchem
Voor meer informatie:
50 Jaar bedictijnen in Gelderland, Kronyck 77
‘Latijns’ in de Achterhoek, uitgave 2007