Kerkuil

Roel Lubbers

Zes jongen, een flink legsel. Geweldig! Ik mag erbij zijn wanneer Theo Weijers jonge kerkuilen gaat ringen.
Achter de boerderij hangt in een open schuur een grote kast, waarin de kerkuilenfamilie haar nest heeft. Het oudste jong ziet er al echt uit als kerkuil, de jongste is nog een echte pluizenbol. De vogels beginnen te broeden wanneer het eerste ei gelegd is. Het leeftijdsverschil bij de jongen is goed te zien. De vogels worden gewogen, krijgen een ring om de poot, de vleugel wordt gemeten en alles wordt genoteerd.

De ringer legt uit dat het succes voor de vogels sterk afhankelijk is van het voedselaanbod: muizen. Kennelijk is het een goed muizenjaar, want met zes jongen is dit een flinke familie. Wanneer het voedsel zeer ruim beschikbaar is, wil een kerkuil wel een tweede, een enkele keer zelfs een derde legsel produceren. In jaren met weinig muizen komen er weinig jonge vogels groot en stort de uilenpopulatie wat in. Daardoor hebben de muizen weer minder vijanden en groeien in aantal, waardoor een paar jaar later de uilen weer meer jongen krijgen. Op deze manier ontstaat een flinke schommeling in de populatie. Doordat de uilen zo goed gevolgd worden, weten we precies hoe het gaat met de broedsuccessen. Zo vlogen er in 2018 van de eerste legsels 7.730 jongen uit, tegenover 12.113 in 2017. De verwachting is, dat het dit jaar weer erg goed zal gaan. Weijers heeft in ‘zijn’ gebied al 120 uilskuikens geringd (eind mei 2019). Vanaf begin jaren ’60 nam het aantal kerkuilen sterk af, tot omstreeks 100 broedparen in 1979. Daarna neemt het aantal broedparen weer toe: bepaalde soorten gif zijn verboden en de beschermende maatregelen van talrijke vrijwilligers werpen hun vruchten af. Zij plaatsen nestkasten en proberen de biotoop van de dieren te verbeteren. Vanaf 2000 lijkt het aantal kerkuilen weer op de populatie van de jaren ’50 en schommelt tussen de 2.000 en 3.000 broedparen, soms meer.

“Het ideale leefgebied van de kerkuil is een half open cultuurlandschap met allerlei kleinschalige elementen. De kerkuil is een specifieke jager van het open veld en komt het meest voor waar gras- en bouwland worden begrensd door kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes.
Maar ook ruig begroeide, slecht onderhouden graslandgebieden, grasstroken en wegbermen worden als jachtterrein benut.” (J. de Jong, De kerkuil. Een handleiding voor beschermers).
Deze beschrijving geldt ook voor andere vogels van het boerenland, die in de knoei zijn gekomen: kneu, patrijs. Voor de boeren zijn uilen een belangrijke bondgenoot: een volwassen uil eet vier of vijf muizen per dag. De jongen krijgen er drie. Het hierboven beschreven gezin met zes jongen verbruikt dus ruim 25 muizen per dag. De jongen zitten ongeveer negen weken in het nest. Een uilenfamilie maakt het gebruik van gif overbodig! En dan te bedenken, dat er op het erf van de boerderij waar geringd werd, ook nog een torenvalknest zat met vijf jongen, die vergelijkbare aantallen muizen nuttigen. Zware tijden voor de muizen!

Een andere factor die het aantal uilen beïnvloedt, is ‘het weer’. Kerkuilen hebben het moeilijk in strenge winters, wanneer er voor langere tijd een dik pak sneeuw ligt. De muizen blijven onzichtbaar. Waar kerkuilen ook onder lijden, is het verkeer. Jaarlijks sneuvelen enkele honderden kerkuilen op onze wegen.
Kerkuilen jagen op ongeveer een meter hoogte. Een bekend probleem is, dat uilen de wacht houden op hectometerpaaltjes aan de snelweg. Zien of horen ze een muis, dan vliegen ze op en een ongeluk is zo gebeurd. Vanaf 2014 heeft Vogelbescherming in samenwerking met Rijkswaterstaat een proef uitgevoerd in Friesland. Over een traject van drie kilometer zijn hectometerpaaltjes geplaatst met een rol aan de bovenkant. Een vogel kan daarop niet zitten (tip: Youtube en vul als zoekterm in: Paaltjes voor kerkuil langs snelweg). Ter vervanging zijn voor de vogels drie meter hoge zitpalen geplaatst. Van daaraf vliegen ze, hopelijk, over de auto’s. De proef is succesvol en wordt uitgebreid.

Nog even terug naar de jonge vogels. Grappig is te zien hoe de jonge uilen bij het ringen zich ‘dood’ houden. Ze liggen een voor een rustig op de weegschaal, krabben of pikken niet. Dit in tegenstelling tot de jonge torenvalken, die zich proberen te verdedigen. Zo hebben de dieren verschillende manieren om zich te beschermen.

De ringers (Theo Weijers en zijn collega’s) zijn allemaal vrijwilligers. Ze hebben een dure hobby tot nut van het algemeen. Ze krijgen medewerking van de boeren, die er zelf ook voordeel van hebben. Ze betalen alles zelf: het hout, de ringetjes ( € 0,75 per stuk) en de benzine (Weijers rijdt 3.000 tot 5.000 km per jaar in de Achterhoek).
De werkgroep Achterhoek en Liemers is financieel afhankelijk van particulieren en instellingen. U begrijpt het al: bijdragen zijn zeer welkom: NL02 RABO 0111109736 t.n.v. M.J.A. Hageman, Kerkuilenwerkgroep Achterhoek en Liemers.