Slangenburg hoofdkwartier bij ‘Een brug te ver’

Jan Berends

Na zware gevechten in Normandië hadden gehavende Duitse pantsertroepen van het tweede SS Panzerkorps in augustus 1944 zich teruggetrokken en op de Veluwe en op Slangenburg een plaats gevonden om zich te hergroeperen. Dit alles onder de grootste geheimhouding.

Van deze tiende Panzer Division Frunsberg (op Slangenburg) en de negende Hohenstauffen Division (op de Veluwe) onder generaal majoor W. Bittrich was het hoofdkwartier op kasteel Slangenburg gevestigd.

Hoewel de Duitsers rekening hielden met mogelijke luchtlandingen bij Arnhem verwachtten ze niet, dat deze voor het einde van de maand september zouden plaatsvinden. De landingen van zondag 17 september waren dan ook een grote verrassing. Ook veldmaarschalk Walther Model werd in zijn hoofdkwartier Hartenstein in Oosterbeek verrast door de neerdalende Airbornes en spoedde zich naar de Achterhoek. Vanuit Slangenburg zouden de tegenaanvallen bij Arnhem en Oosterbeek worden geleid.

De Oberkommandatur werd, beschermd door een onderdeel, ondergebracht in de bijgebouwen van het kasteel en er was een deel van de soldaten gelegerd in de Stadsheideschool tegenover het hervormde kerkje. In de lanen werden ruimtes gegraven om tanks en geschut te verbergen voor waarnemers vanuit de lucht. Onder camouflagenetten stonden luchtdoelkanonnen op het voorplein van het kasteel en op weilanden rondom. Het veiligheidscordon lag ruim vijfhonderd meter rond het kasteel en werd streng bewaakt.

Door de ondergrondse waren al deze maatregelen ook opgemerkt en onder levensgevaarlijke omstandigheden werden alle mogelijke inlichtingen verzameld, waaruit geconcludeerd kon worden, dat op het kasteel zich een hoofdkwartier bevond. Toch werden deze inlichtingen door de geallieerden niet geloofd. In hun optiek bestonden deze pantserdivisies niet meer. Hoewel de pantserdivisies gehavend waren, vormden ze tegenover de geallieerde troepen een geduchte tegenstander, waardoor de veel lichter bewapende soldaten zich moesten terugtrekken en het belangrijkste doel van de operatie Market Garden, het veroveren van de kanaal- en rivierbruggen over Maas, Waal en Rijn jammerlijk mislukte en het einde van de oorlog nog maanden op zich liet wachten.

Was de Slag om Arnhem een succes voor de geallieerden geworden, het had ongelofelijke ellende bespaard: de vele doden bij de nog geleverde gevechten, die nog volgden, het westen van het land had de vreselijke hongerwinter niet gekend en de steeds toenemende terreur tegen de bevolking en de laatste transporten van de joden naar de vernietigingskampen hadden niet meer plaatsgevonden.

Het kasteel stond en staat nog fier in de Slangenburgse bossen. Als de geallieerden geloof hadden gehecht aan de zo moeilijk verkregen inlichtingen van het verzet, was met grote zekerheid kasteel en omgeving prooi geworden van een Engels bombardement op dit Duitse hoofdkwartier en net als bijvoorbeeld de Doornenburg grondig verwoest.

Zo ziet men, in de geschiedenis kan alles vreemd verlopen, het hangt af van kleinigheden.

Verkorte versie van ‘Gerard W. Velhorst, Oberkommando Slangenburg werd para’s bij Arnhem fataal’ uit Kronyck van Deutekom,nummer 101, blz. 10. De uitgebreide versie is verschenen in de Slangenburgh-boode van maart 2014


Oorlog en bevrijding

Stichting Doetinchem Herdenkt heeft 75 jaar na de oorlog veel activiteiten in gang gezet om de geschiedenis van Doetinchem in de Tweede Wereldoorlog onder de aandacht te brengen en de slachtoffers te herdenken. In de periode van 19 maart tot 2 april 1945 werden veel bombardementen op Doetinchem uitgevoerd. Op en rond de stad werden mensen, dieren en huizen getroffen. Ook landgoed Slangenburg kreeg haar deel. De redactie wil aansluiten bij het goede initiatief van Doetinchem Herdenkt en brengt hierbij verhalen en foto’s van het landgoed en zijn bewoners tijdens en na de oorlog.

Fietstocht langs oorlogsherinneringen

Toos Lenderink

Karel Berkhuysen en nog drie andere vrijwilligers van Stichting Doetinchem Herdenkt, begeleiden ons per fiets langs diverse historische oorlogsplekken in Doetinchem, Slangenburg en Gaanderen.

Aan de Hofstraat waar de Gelderse Tram Maatschappij gevestigd was, is onze eerste stop. Hier hadden de Duitsers tanks opgesteld staan en werd er onderhoud aan de voertuigen gedaan. Na het bombardement op 21 maart 1945 was dit ook de plek waar veel lichamen in rijen lagen ter identificatie.

Karel Berkhuysen geeft uitleg tijdens de fietstocht

Aan de Ds. Van Dijkweg staat villa Bouchina (waar ook vrouwenarts Van Aken woonde). Hier werden bevoorrechte Joden gehuisvest die op de lijst van NSB-leider Mussert voorkwamen. Deze joden kregen een voorkeursbehandeling, maar gingen uiteindelijk ook naar Duitse concentratiekampen. Een aantal joden dat op deze lijsten voorkwam heeft de oorlog overleefd.

In villa Ruimzicht (nu hotel-restaurant) was ten tijde van de oorlog een peilcentrum ingericht. Peilauto’s traceerden waar zenders verborgen zaten.

De Kruisbergse gevangenis

Gevangenis de Kruisberg is een monumentaal pand waarin mensen in deze oorlogstijd gevangen werden gehouden op een onmenselijke manier. Het gebouw is ook opengesteld voor publiek. Twee cellen zijn zoveel mogelijk ingericht in de staat van de Tweede Wereldoorlog. De Doetinchemse verzetsvrouw Iet Gerritsen zat er, evenals de Britse piloot Peter Thorne en de 46 slachtoffers van het Rademakersbroek. De verhalen zijn opgetekend en te zien. Kirsten Zimmerman heeft alle omgekomen gevangenen een gezicht gegeven.

Iet Gerritsen en Peter Thorne

In ‘t Kattennest, aan de Gaarde is de volgende stop. Hier was het radarcentrum Stellung Rosengarth gevestigd dat rechtstreekse telefoonlijnen had met kasteel Slangenburg, Baak en Hummelo. Deze telefoonlijnen werden vaak gesaboteerd. Of de kabels van de schijnwerpers werden doorgesneden. Dan kregen velen een oproep: melden bij boerderij Roozegaarde voor kabelwacht.

Op kasteel Slangenburg mocht de Duitse generaal Wilhelm Bittrich na hevige gevechten in Normandië tot rust komen. De familie Passmann was de eigenaar van het kasteel. Dit was dus Duits eigendom.

De normale telefoonlijnen werden afgeluisterd. Maar de PGEM had een eigen telefoonnet dat daarom ook door het verzet werd gebruikt. In Slangenburg zaten veel onderduikers op boerderijen en soms in een hol in het bos.

Langs de Bouwhuisbrug naar de Peppelmansdijk. Hier is een vliegtuig neergestort destijds. In Gaanderen aan de Kerkstraat heeft een bommenwerper zijn bommen afgegooid. Hierbij werden negen mensen gedood. Het vliegveld van Misset aan de Badweg, was ook een gewild doelwit voor geallieerde vliegtuigen.

Het asperge-oorlogsmonument bij de Bouwhuisbrug in Slangenburg, geplaatst door de Oudheidkundige vereniging Gander, herinnert aan de jaren 1939 en 1940 waarin voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog Nederlandse militairen op strategische plaatsen werden gelegerd waar ze versperringen opwierpen om zo de opmars van de vijand te vertragen. Deze versperringen (demontabele ijzeren staven en asperges genoemd) werden in gaten in het wegdek geplaatst.
Bij een aanval kon zo de doorgang worden geblokkeerd


IJSVOGEL

Roel Lubbers

De hele zomer heb ik rondgekeken of ik de ijsvogel op de Slangenburg kon vinden, maar dit jaar is het niet gelukt. Niet één. Graag wil ik dit wijten aan mijn eigen gebrekkige waarnemingsvermogen. Andere jaren zag ik er ieder jaar wel één. Bij de gracht, bij de Beneden-Slinge, de Bielheimerbeek en ook een keer, maart 2018, bij de nieuwe vijver aan de kruising Loordijk – IJzevoordseweg. Maar in 2018 en 2019 stonden de visvijvers droog, de Beneden-Slinge was helemaal dichtgegroeid en de waterstand in de Bielheimerbeek en de gracht was laag. Heeft de droogte ook gevolgen voor de ijsvogel? Hoe het de laatste jaren is geweest, weet ik niet, maar in het verleden waren er altijd één of twee broedparen op het landgoed.

‘Een blauwe flits’, zo wordt de vogel wel beschreven. En inderdaad, wanneer je hem ziet, is het meestal snel scherend over het water, luid roepend met een schel schriie. Als je geluk hebt, zie je hem wel eens zitten, op een tak boven water. De Zutphense dominee Martinet barst in jubel uit over “het schoonste van alle onze Vaderlandsche Vogelen”. Ieder oordeel is subjectief, maar een mooi vogeltje is het zeker: bovenkant van kop en romp blauw (met een groenige glans), borst rood-oranje en witte vlekken bij de kop. De vogel heeft een buitenmodel zware snavel en een minuscuul staartje. Man en vrouw zijn te onderscheiden, doordat de man een geheel zwarte snavel heeft, terwijl bij het vrouwtje de ondersnavel voor het grootste deel oranje is.

De ijsvogel is afhankelijk van water. Zijn voedsel vindt hij duikend in het water van een beek, een vijver of een rivier. Het water moet niet te beweeglijk zijn, want de vogel vist ‘op zicht’. Hij kan de breking van het licht kennelijk verrekenen bij zijn duik, want na de duik komt hij met zijn prooi (meestal een klein visje, ook wel een insect). Meestal dan, want hij mist ook wel eens.

Ook voor het broeden is hij afhankelijk van het water: het nest wordt uitgegraven in een steile oeverwand, een gang van soms wel een meter diep. In dat nest komen de eieren, soms wel acht, soms wel drie of vier broedsels per jaar, afhankelijk van het voedselaanbod. Visresten en poep maken, dat in de vogelboekjes de geur wordt gemeld. “Dit stinkt”, schrijft meester Zwart uit Ruurlo (1918).

Een bijzondere kwestie is de aantalsontwikkeling van deze vogel: in oude boeken wordt hij altijd omschreven als ‘schaars’. In de jaren ’60 ging het slecht: watervervuiling en de strengste winter van de eeuw (1962/’63). Waarschijnlijk waren er minder dan vijftig broedparen. Daarna ging het beter: het water werd schoner. In strenge winters (ondanks de naam van het dier) sneuvelen er veel exemplaren doordat ze hun voedsel niet kunnen bereiken. Midden jaren ’90 was de laatste echt strenge winter, in deze eeuw nog wel eens een wat koudere winter, maar in het algemeen ging de stand van de ijsvogel vooruit. Het aantal broedparen in 2018 wordt geschat op 450 tot 550.

Aan de oever van dit beekje bij de parkeerplaats van het
kasteel werd vorig jaar een ijsvogel gesignaleerd

De klimaatverandering lijkt gunstig uit te pakken voor de ijsvogel. Maar nu dreigt als nieuw probleem de droge zomer?

Er is de laatste decennia het besef ontstaan dat al dat te vlot afvoeren van het water niet goed is voor het land. Het veranderde waterbeheer (‘ruimte voor de rivier’) heeft de ijsvogel geholpen. Oorspronkelijke beekbeddingen worden weer uitgegraven (..), oevers natuurlijker gemaakt, niet alle omgevallen bomen worden geruimd.


De plek van ……

Dierssen Halfweg

Toos Lenderink

In de B&W-vergadering van 22 november 1934 (burgemeester G.J. Massink en secr. L.K. Wierenga) wordt aan J.W. Dierssen, Koopman, vergunning verleend tot het plaatsen van een benzinemotor van 5-8 P.K., voor het in werking brengen van een pompinstallatie ten dienste van de watervoorziening van een op te richten ijsbaan, in het pand Heidenhoek, B no.73, kadastraal bekend gemeente Zelhem, Sectie G no.1300. (uit: afschrift Vergunning Hinderwet, privéarchief Willy Dierssen, kleinzoon). De krant vermeldt: “Met een durf en voortvarendheid, die in dezen tijd prettig aandoet (het is immers crisistijd), heeft de heer J. Dierssen, eigenaar van café Halfweg aan den weg Zelhem-Doetinchem, besloten tot den aanleg van een ijsbaan”.

De baan wordt 334 meter lang en 10 meter breed, terwijl nog een apart kinderbaantje aanwezig is. De waterstand in de omringende sloten is hoger gelegen dan de baan, zodat het gemakkelijk is enkele centimeters water op de baan te laten lopen; na twee nachten vorst verwacht men al op de baan te kunnen rijden; door ‘s nachts nieuw water op de baan te brengen is deze in prima conditie te houden. Er komt een muziekkoepel, tevens consumptietent; de baan wordt elektrisch verlicht, er zijn aardige zitplaatsen van graszoden overal, enz. Het werk wordt uitgevoerd door de N.V. Aannemers Mij. v.h. D. Jansen & Zn, te Aalten. In de winter van 1934/35 kon er al gereden worden.

Kunstschilder H.E. Knaake (geb. 2-2-1863, overleden 24-12-1948), hobby schoonrijden, opende op zijn 73e, ‘Dierssen-Halfweg’ met een eerste rondje. Hij gold als een ontwikkeld man en schaatste met zijn breed gerande hoed op, vaak.

Uit het archief van Willy Dierssen blijkt dat in 1948 de politie toestemming verleende om de baan op zaterdag 21 februari en volgende dagen te openen. Openingstijden waren van 13-17 uur en van 18-22 uur. De heer Dierssen moest daarvoor vermakelijkheidsbelasting betalen aan de gemeenteontvanger, de heer L.J. Bieleman, tot een bedrag van ƒ 276,85 hetgeen een aanzienlijk bedrag was in die tijd.

Op de baan was een damestoilet opgenomen in de eerste buitenbocht en een herentoilet in de tweede. In de verhalen van Zelhemmers ontstonden in ijsperiodes veel liefdesrelaties: IJsbaan Halfweg was een waar huwelijksbureau in de winter. Als mooi voorbeeld kennen we Jan Eelderink (82 jaar, loonbedrijf) en zijn vrouw Greta. Na 5 jaar verkering zijn ze al 58 jaar met elkaar getrouwd!

v.l.n.r. Vrijwillegers Jan en Greta Eelderink, Joop Chevalking en Arie Helmink

Jan is inmiddels erelid van de IJsvereniging na jarenlange veelzijdige inzet. Sinds 2 jaar heeft de vereniging de baan in bruikleen van de Gemeente Bronckhorst. Met een optie tot koop. Als betaling hiervoor wordt het onderhoud van de baan gedaan inclusief de heg rondom het parkeerterrein. Hierbij zijn veel vrijwilligers actief:

  • vrijwilligers die helpen als de baan open is, bij kassa, koek en zopie en baanonderhoud
  • vrijwilligers die voorafgaand aan het seizoen helpen om de baan winterklaar te maken
  • vrijwilligers in het bestuur

Bij al deze activiteiten zijn extra mensen van harte welkom!
Daarnaast zijn er meerdere bedrijven die de vereniging helpen door machines en vakmensen beschikbaar te stellen. Zonder hun hulp is het bijna ondoenlijk om de baan en de schaapskooi te onderhouden. In januari 2017 is er op ’t Veld (van Tonnie en Jannie Klein Lebbink) geschaatst door de ijsvereniging Zelhem. Op de IJsbaan van Dierssen Halfweg kon in maart 2018 twee dagen geschaatst worden en in 2019 alleen op 25 januari één dag! Veel werk dus voor kortdurend plezier. Maar wetenschappers voorspellen het komende seizoen een strenge winter; de koudste sinds 100 jaar! Dat belooft veel goeds voor deze 85 jaar oude ijsbaan.

Voor iedereen die op zoek is naar een duurzame relatie: haal je schaatsen uit het vet en kom naar Dierssen Halfweg zodra de ijsbaan open is. Geniet van deze oer-hollandse sport. En word je niet warm van iemand anders op de baan, dan wel van het schaatsen zelf of in de schaapskooi.

Geen schaatsijs meer bij Dierssen Halfweg? Dan is de vereniging welkom op ‘Veld bij Tonnie en Jannie Klein Lebbink

Bron: www.ijsverenigingzelhem en voorzitter Heino Benthem


Staartmees

Roel Lubbers

We zoeken paddenstoelen op een grijze herfstdag, eind oktober, met succes: mijn kleindochter is enthousiast bij de vliegenzwam, instortende inktzwammen en een vreemd gevormde stuifzwam. En dan zijn er ineens de staartmezen op deze nogal stille middag.

Fragment van een litho van J.G. Keulemans, uit Het Vogeljaar (1904) door J.P. Thijsse

Ze klinken als ‘sie-sie-sie’ (in onze spelling is het moeilijk weer te geven !), hoog en ijl. Bij het hertenkamp op de Slangenburg, aan de kant van de (nog steeds droge) beek, scharrelt een groepje staartmezen. Ze gaan van de klinkerweg in de richting van de parkeerplaats , zodat ik ze al snel niet meer hoor. En ineens komen ze terug, achter elkaar, één voor één vliegen ze over de weg en landen in een van de bomen bij het bruggetje. Daar beginnen ze onmiddellijk aan hun acrobatische voorstelling: de één hangt op de kop aan een tak, de ander dwarrelt van tak naar tak. De vogels hangen aan de dunste takjes. Zo’n groepje staartmezen is een en al beweging. En ze roepen, behalve ‘sie-sie-sie’ ook zoiets als ‘srrr’, een kort trillertje. Zo houden ze contact met elkaar. Waarschijnlijk is zo’n groepje staartmezen een familie.

Staartmezen zijn niet zeldzaam (23.000-28.000 broedparen; ’s winters zijn er veel, hoewel het aantal afneemt), de vogels ‘melden zich’, dat wil zeggen dat je ze meestal eerder hoort dan ziet, en toch, wanneer je ze ziet … ze zijn, zoals mijn kleindochter het noemt, ‘schattig’. Het zijn kleine, dwarrelende bolletjes met een te lange staart. Licht van onderen, bruin-zwarte vleugels en staart en duidelijke zwarte band aan de zijkant van de witte kop, vlak boven de grote ogen. Bij het ene exemplaar is de kopstreep veel duidelijker en breder dan bij het andere. Bij jonge vogels valt de streep iets minder op doordat de kop nog niet helder wit is. De Scandinavische ondersoort, de witkopstaartmees, komt spaarzaam in Nederland voor. Wanneer we al eens een staartmees met een vrijwel geheel witte kop zien, is dat waarschijnlijk een kleurvariant van de gewone staartmees.

Hoe een staartmees aan zijn naam is gekomen, lijkt wel duidelijk, hoewel … volgens de wetenschap is de staartmees niet verwant aan de ‘echte’ mezen. Maar volgens de leek lijkt hij er wel op. De wetenschappelijke naam, ‘caudatus’, verwijst ook naar de staart. Voor ons is het aardig om naar een paar volksnamen te kijken. In sommige delen van het land heet hij langstaartje. In Groningen wordt hij ‘moessien’ (muisje) genoemd, waarschijnlijk omdat hij zo klein en beweeglijk is. Maar wat te denken van ‘doodshoofdje’ (voor exemplaren met een witte kop?) of ‘ossenkopje’ (in Vlaanderen ‘ossenbolleke’)? Dat geldt ook voor de naam die voorkomt in de verkorte editie van Katechismus der Natuur van Martinet, (1809): “de kaasmusch met zijn ’langen staart en witten kop”.

Beter te begrijpen is ‘dansekstertje’. Dat dansen zal wel zijn oorsprong vinden in het speelse en beweeglijke gedrag van het vogeltje en de vergelijking met de ekster in de tekening van donker en wit in combinatie met de lange staart. Met dat dansen heb ik een grappige ervaring. Jaren geleden hadden we een nest in de tuin. Zo’n nest is prachtig. Bolvormig, waarbij de bodem wat uitgezakt lijkt. De buitenkant is bekleed met mos, een opening aan de zijkant. Staartmezen leggen ongeveer tien eieren. Wel, we hadden dus een nest in de tuin. Vanuit de kamer hadden we er goed zicht op. Eén van de vogels ontdekte in het spiegelende glas van de schuurdeur een indringer in zijn territorium. Steeds zat hij op de klink van de deur en danste voor het glas om de eveneens dansende indringer te verdrijven. Die ging echter niet weg, waardoor er voortdurend gedreigd moest worden. Op de deurklink ontstond een bergje vogelpoep. Schoonmaken! Maar binnen de kortste keren eenzelfde hoopje. Ik had een oplossing: een plaat karton voor de ruit, waardoor de spiegeling verdween. Maar nee, de oplettende vogel ontdekte dat boven de plaat karton nog steeds een indringer te zien was. En nu dat dansen, tweede deel: hij/zij zat op de klink, fladderde loodrecht omhoog tot de spiegelende ruit en probeerde wederom zijn spiegelbeeld te verdrijven.


Kerkuil

Roel Lubbers

Zes jongen, een flink legsel. Geweldig! Ik mag erbij zijn wanneer Theo Weijers jonge kerkuilen gaat ringen.
Achter de boerderij hangt in een open schuur een grote kast, waarin de kerkuilenfamilie haar nest heeft. Het oudste jong ziet er al echt uit als kerkuil, de jongste is nog een echte pluizenbol. De vogels beginnen te broeden wanneer het eerste ei gelegd is. Het leeftijdsverschil bij de jongen is goed te zien. De vogels worden gewogen, krijgen een ring om de poot, de vleugel wordt gemeten en alles wordt genoteerd.

De ringer legt uit dat het succes voor de vogels sterk afhankelijk is van het voedselaanbod: muizen. Kennelijk is het een goed muizenjaar, want met zes jongen is dit een flinke familie. Wanneer het voedsel zeer ruim beschikbaar is, wil een kerkuil wel een tweede, een enkele keer zelfs een derde legsel produceren. In jaren met weinig muizen komen er weinig jonge vogels groot en stort de uilenpopulatie wat in. Daardoor hebben de muizen weer minder vijanden en groeien in aantal, waardoor een paar jaar later de uilen weer meer jongen krijgen. Op deze manier ontstaat een flinke schommeling in de populatie. Doordat de uilen zo goed gevolgd worden, weten we precies hoe het gaat met de broedsuccessen. Zo vlogen er in 2018 van de eerste legsels 7.730 jongen uit, tegenover 12.113 in 2017. De verwachting is, dat het dit jaar weer erg goed zal gaan. Weijers heeft in ‘zijn’ gebied al 120 uilskuikens geringd (eind mei 2019). Vanaf begin jaren ’60 nam het aantal kerkuilen sterk af, tot omstreeks 100 broedparen in 1979. Daarna neemt het aantal broedparen weer toe: bepaalde soorten gif zijn verboden en de beschermende maatregelen van talrijke vrijwilligers werpen hun vruchten af. Zij plaatsen nestkasten en proberen de biotoop van de dieren te verbeteren. Vanaf 2000 lijkt het aantal kerkuilen weer op de populatie van de jaren ’50 en schommelt tussen de 2.000 en 3.000 broedparen, soms meer.

“Het ideale leefgebied van de kerkuil is een half open cultuurlandschap met allerlei kleinschalige elementen. De kerkuil is een specifieke jager van het open veld en komt het meest voor waar gras- en bouwland worden begrensd door kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes.
Maar ook ruig begroeide, slecht onderhouden graslandgebieden, grasstroken en wegbermen worden als jachtterrein benut.” (J. de Jong, De kerkuil. Een handleiding voor beschermers).
Deze beschrijving geldt ook voor andere vogels van het boerenland, die in de knoei zijn gekomen: kneu, patrijs. Voor de boeren zijn uilen een belangrijke bondgenoot: een volwassen uil eet vier of vijf muizen per dag. De jongen krijgen er drie. Het hierboven beschreven gezin met zes jongen verbruikt dus ruim 25 muizen per dag. De jongen zitten ongeveer negen weken in het nest. Een uilenfamilie maakt het gebruik van gif overbodig! En dan te bedenken, dat er op het erf van de boerderij waar geringd werd, ook nog een torenvalknest zat met vijf jongen, die vergelijkbare aantallen muizen nuttigen. Zware tijden voor de muizen!

Een andere factor die het aantal uilen beïnvloedt, is ‘het weer’. Kerkuilen hebben het moeilijk in strenge winters, wanneer er voor langere tijd een dik pak sneeuw ligt. De muizen blijven onzichtbaar. Waar kerkuilen ook onder lijden, is het verkeer. Jaarlijks sneuvelen enkele honderden kerkuilen op onze wegen.
Kerkuilen jagen op ongeveer een meter hoogte. Een bekend probleem is, dat uilen de wacht houden op hectometerpaaltjes aan de snelweg. Zien of horen ze een muis, dan vliegen ze op en een ongeluk is zo gebeurd. Vanaf 2014 heeft Vogelbescherming in samenwerking met Rijkswaterstaat een proef uitgevoerd in Friesland. Over een traject van drie kilometer zijn hectometerpaaltjes geplaatst met een rol aan de bovenkant. Een vogel kan daarop niet zitten (tip: Youtube en vul als zoekterm in: Paaltjes voor kerkuil langs snelweg). Ter vervanging zijn voor de vogels drie meter hoge zitpalen geplaatst. Van daaraf vliegen ze, hopelijk, over de auto’s. De proef is succesvol en wordt uitgebreid.

Nog even terug naar de jonge vogels. Grappig is te zien hoe de jonge uilen bij het ringen zich ‘dood’ houden. Ze liggen een voor een rustig op de weegschaal, krabben of pikken niet. Dit in tegenstelling tot de jonge torenvalken, die zich proberen te verdedigen. Zo hebben de dieren verschillende manieren om zich te beschermen.

De ringers (Theo Weijers en zijn collega’s) zijn allemaal vrijwilligers. Ze hebben een dure hobby tot nut van het algemeen. Ze krijgen medewerking van de boeren, die er zelf ook voordeel van hebben. Ze betalen alles zelf: het hout, de ringetjes ( € 0,75 per stuk) en de benzine (Weijers rijdt 3.000 tot 5.000 km per jaar in de Achterhoek).
De werkgroep Achterhoek en Liemers is financieel afhankelijk van particulieren en instellingen. U begrijpt het al: bijdragen zijn zeer welkom: NL02 RABO 0111109736 t.n.v. M.J.A. Hageman, Kerkuilenwerkgroep Achterhoek en Liemers.


KOEKOEK

Een tekening uit het schetsboek van Jan Brandes, gemaakt
tussen 1770 en 1787

Blij verrast: tijdens mijn fietstochtje op één van de eerste dagen van mei een koekoek gehoord. Ver weg klinkt het eentonige ‘koe-koe’. Ik probeer op de fiets wat dichterbij te komen en wanneer de afstand klein genoeg is (je weet nooit hoe ver zo’n vogel verwijderd is), imiteer ik de koekoek, fluitend op mijn handen. En het lukt: hij laat zich zien, vliegend naar een andere boom en gaat weer roepen. Hij laat zich in de luren leggen.

Roel Lubbers

De koekoek is een grijze vogel met een lange staart. Hij heeft een horizontaal gestreepte borst, net zoals bijvoorbeeld een sperwer of een havik. Roepend zit hij op een paal, boomtak of een hek. Wanneer je hem nadoet, vliegt hij rond, op zoek naar zijn concurrent. Vrouwtjes zijn
ook grijs, hoewel er een bruine variant voorkomt. De koekoek is een echte zomervogel. Hij komt in april en na het leggen van de eieren, in juni of juli, verdwijnen de volwassen vogels weer naar tropisch Afrika. De jonge dieren vertrekken later. Dat betekent dat koekoeken maar drie tot vijf maanden in ons land zijn. Dit kortstondig verblijf heeft in het verleden geleid tot een merkwaardig volksgeloof.

In 77 na Christus publiceerde de Romeinse schrijver Plinius de Oudere het eerste deel van zijn Naturalis Historia. Hij verzamelde alle bekende feiten over de wereld: geologie, menskunde, akkerbouw, geneeskunde, biologie enz.. In 2004 verscheen er een uitgebreide selectie uit dit boek in vertaling. Wie dit leest, ziet hoe feiten in alle tijden wel eens bedacht zijn. Plinius over de koekoek: “De koekoek schijn uit een havik te ontstaan door in een bepaalde periode van het jaar van gedaante te veranderen; de andere haviken vertonen zich, met uitzondering van een zeer beperkt aantal dagen, in die periode immers niet. Zelf is de koekoek ook gedurende een beperkte periode in de zomer te zien; daarna wordt hij niet meer waargenomen. (…)
Ook verandert hij van roep. (…) Hij legt zijn eieren altijd in nesten van andere vogels, vooral van duiven. (…) De reden dat de koekoek zijn jongen bij andere vogels onderbrengt is, zo denkt men, dat hij weet dat hij bij alle vogels gehaat is, want zelfs de kleinste vallen hem aan. Daarom denkt hij dat zijn nakomelingen alleen veilig zijn als hij bedrog pleegt en daarom maakt hij geen nest.” Nog in de twintigste eeuw werden soortgelijke verhalen verteld.
Het merkwaardige van de koekoek is natuurlijk dat gedrag: hij legt andere vogels in de luren. De koekoek is polygaam en heeft geen vast territorium. Het vrouwtje houdt de voor haar specifieke soort vanaf een uitkijkpost goed in de gaten en legt een ei in het nest van een zangvogel, de zogenaamde waardvogel. Het ei lijkt op de eieren van die waardvogel. Wanneer de jonge koekoek uit het ei kruipt, is zijn eerste activiteit het verwijderen van eieren en eventuele jongen van de pleegouders. Je zou zeggen, een stuk of tien eieren, dat moet genoeg zijn om de soort in stand te houden. Het gaat echter verschrikkelijk slecht met de koekoek: sinds de jaren ’50 is de soort in heel West-Europa afgenomen met ongeveer de helft, in Nederland sinds 1990 met minstens 20%. Hoorde je vroeger bij zomerdag steeds wel een koekoek, nu valt het op wanneer je er een hoort. De waarschijnlijke oorzaak: de koekoek eet rupsen en de afname van vlinders is rampzalig.
De waardvogels zijn ook insecteneters en hebben ook te maken met voedseltekorten. Bovendien zou er een mismatch zijn tussen de aankomsttijd van de waardvogels, die een halve maand eerder broeden dan vroeger en de koekoek, die zijn vaste tijd behoudt. Zo mist hij de eerste mogelijkheden voor zijn parasitaire gedrag.

De kaarten in de Vogelatlas laten zien dat in onze omgeving de koekoek bepaald geen algemene vogel meer is en in alle grootschalig landbouwgebieden (met minder uitkijkposten voor de vrouwtjeskoekoek) hard is achteruitgegaan.


Reanimatie en AED: onmisbaar bij hartstilstand

Jeanette Wechgelaer

Op 28 april trof een hartstilstand Riekie Ketelaar. Binnen een minuut werd ze gereanimeerd door haar buurman Rudi Lankveld en met hulp van zijn vrouw Monique Wevers kwam de hartslag weer op gang. Deze actie redde haar leven. Het bleek een dubbeltje op zijn kant te zijn geweest.

Het geluk dat er iemand in de buurt is die kan reanimeren is vaak een unicum. Om te zorgen dat toch iedereen een kans tot overleven heeft bij een hartstilstand is de AED (Automatische Externe Defibrillator) een belangrijk redmiddel. Dit apparaat kan op gemakkelijk bereikbare plaatsen worden opgehangen. In principe kan iedereen die in noodgevallen 112 belt en de aanwijzingen voor het gebruik van de AED opvolgt, helpen.

Een AED is een draagbaar toestel dat wordt gebruikt voor het reanimeren van een persoon. De AED dient een elektrische schok toe met als doel een gestoord hartritme te stoppen. De sinusknoop krijgt dan de kans het hartritme weer goed op gang te brengen waardoor het hart weer in een normaal ritme gaat lopen.

Toen Riekie dan ook werd benaderd door de hartstichting om een AED-actie te starten in haar omgeving, was zij daartoe onmiddellijk bereid. Een AED wordt door de hartstichting ter beschikking gesteld voor € 1.630,– (Het
totale bedrag is € 2.630,– waarvan sponsor Philips € 1.000,–
betaalt). Riekie haalde in haar omgeving al direct de eerste dag veel geld op. De reacties waren hartverwarmend.

Marieke Bluemer coördinatrice van BHV-cursussen en Hans Aarntzen van Locatieraad Gaanderen sloten zich bij de actie aan en zo kwam er een eendrachtige samenwerking tot stand om èn de AED aan te schaffen èn mensen te zoeken die konden reanimeren. Een feit blijft dat reanimeren in eerste instantie noodzakelijk is als het AED-apparaat nog niet is ingeschakeld.

De samenwerking met de Sint-Martinuskerk resulteerde in een bijeenkomst in de kerk. Jeannette Koster hield een inspiratiedienst waarbij ze het volgende zei: “Een hartstilstand, de wereld staat op zijn kop, er is paniek. En niets is meer hetzelfde. Je kunt nooit de draad zomaar weer oppakken maar gelukkig heb je een nieuwe kans gekregen. En die kans kan een AED en reanimatie bieden”. Achterin de kerk kon men meer uitleg krijgen over het AEDapparaat en was gelegenheid zich op te geven voor een reanimatiecursus.

Toen het benodigde geld beschikbaar was voor de aankoop van een AED, was de vraag waar het apparaat kon worden opgehangen. Door de samenwerkende drie partijen werd geopperd dat de kerk een ideale plaats was. Zo kon de achterliggende wijk ook bediend worden. De kerk was zeer welwillend hierin en ondersteunde de activiteit door de plaatsing op de kerkmuur toe te staan, het sponsoren van het stroomgebruik van het apparaat en het bieden van een podium voor dit initiatief. De collectegelden tijdens de informatiebijeenkomst in de kerk worden gebruikt voor het uitbreiden van de garantietermijn van de AED en de kindersleutel (dan kan het apparaat ook worden gebruikt voor kinderen van 0 tot 8 jaar).

De reanimatiecursussen die belangeloos worden gegeven door Rob Bergervoet en Willie Venneman, hebben als doel vrijwilligers in te schakelen die bedreven zijn in het reanimeren en naar de plaats van het ongeval te sturen via een app-oproep. De cursussen vinden plaats op vier avonden. Er hadden zich 46 deelnemers opgegeven, waarbij een 82-jarige man opviel vanwege zijn leeftijd. Ongelukkig genoeg kreeg hij tijdens zijn gang naar de eerste les reanimatie, een hartaanval. In de ambulance kreeg zijn vriendin de vraag of ze wel nog even de reanimatiecursus voor die avond wilde afbellen. Het gaat goed met deze deelnemer.

Nu heeft dankzij dit prima initiatief van Riekie Ketelaar, de buurt in de omgeving van de Sint-Martinuskerk in Gaanderen een AED en zijn er in de naaste omgeving ook diverse vrijwilligers die kunnen reanimeren. Een geruststellende gedachte.


Loes Hendriksen staat haar mannetje

Tekst en foto’s: Karin Wensink

Het platteland vergrijst! Jongeren trekken voor studie naar de stad en blijven daar hangen. Het is overal te lezen, maar moeten we dat steeds maar weer herhalen en blijven geloven dat we hen niets te bieden hebben? Ik ben op zoek gegaan naar jongeren die het hier wel zien zitten. Jongvolwassenen die hier hun wortels hebben liggen, soms een tijdje zijn weggeweest , maar heel bewust hun toekomst vorm willen geven op de plek waar ze zijn opgegroeid. Voor deze eerste editie ging ik in gesprek met Loes Hendriksen, dochter van Janny en Willem Hendriksen van Haank Mechanisatie en beoogd opvolger om dit familiebedrijf in de agrarische mechanisatie in de toekomst zelfstandig te runnen.

Als ik bij Haank binnenstap tref ik de goedlachse Loes al bellend aan achter de balie. Met verve probeert ze, samen met de klant aan de andere kant, een oplossing te bedenken voor zijn technische probleem. Als we nadien naar de kantine lopen voor het gesprek, geeft ze in de wandelgangen haar moeder de ‘opdracht’ de telefoon in de gaten te houden.
Loes is opgegroeid in Slangenburg. Ze ging naar de basisschool in IJzervoorde, waar ze een mooie onbezorgde tijd beleefde. Na het VWO op het Ulenhofcollege kwam ze voor de keus te staan, of de Universitaire opleiding Bedrijfskunde in Groningen, of de Hogere Hotelschool in Maastricht. Het werd de Hogere Hotelschool, een bewuste keuze voor de praktische kanten van het HBO-onderwijs. Hele dagen alleen maar in de boeken, dat zag Loes niet zo zitten. “En ja.. als je dyslexie hebt, dan is dat ook gewoon niet zo handig”. Bovendien beweegt Loes zich graag tussen de mensen op de werkvloer. In de horeca zou die mogelijkheid er volop zijn. Een toekomst in de horeca dus! De opleiding was leuk en veelzijdig, een geweldige tijd. Het leven in de stad was een uitdaging. Toch bleef ze altijd dat boerenmeisje uit de Achterhoek. Zo werd ze gezien en zo voelde ze zich ook.
En… ze was er trots op! Ze liet duidelijk merken dat ze voor de boeren was en dat ze wat had met trekkers. Ze vertrok voor stage naar het westen en had het erg naar haar zin bij de Keukenhof, waar ze na afloop korte tijd kon blijven om het hoofd te vervangen. Daarna solliciteerde Loes bij een evenementen-beveiligingsbureau in Utrecht en kreeg als hoofd planner zes mensen onder zich. Ze heeft er heel veel geleerd, vooral met betrekking tot mensenkennis.
Als inwoner van Amsterdam heeft ze het stadse leven geproefd. Dat was leuk, maar Loes voelde zich wel altijd een toeschouwer. “Een drankje doen in de stad… heel leuk! Maar ik word er niet echt gelukkig van!”. De Achterhoek bleef haar thuis en langzaam begon ze haar terugtocht te
plannen. In Arnhem vond ze een baan als manager in de autoruitenbranche. Lachend vertelt ze dat dit de meest vrouwelijke baan in haar carrière was. Loes voelt zich thuis in een mannenwereld. Ze kan prima met vrouwen maar voelt zich als een vis in het water tussen de mannen.
Oké! Achterhoek en mannen dus! Maar wat heeft haar doen besluiten de stap te zetten naar het bedrijf van haar ouders? Loes is van kinds af aan geïnteresseerd in trekkers en techniek. Ze wilde vroeger trekkermonteur worden. Als kind op een zaterdag schuddertanden monteren was absoluut
geen straf. Daarnaast zit organiseren haar in het bloed, menige vereniging heeft daar al van mogen profiteren. Bij elke carrière-overstap in haar leven dacht Loes “Maar Haank is ook wel een optie…”. Dat bleef onderhuids kriebelen.

“Maar Haank
is ook wel een optie…”

Haar moeder stond echter niet te juichen. “Bedenk wel dat je dan praktisch 24/7 moet klaarstaan voor de klant”, was haar argument. Loes deed tussendoor nog een studie personeelsmanagement en toen haar broer Mark, die meteen na de middelbare school al had gekozen voor een loopbaan in de mechanisatie, aangaf geen interesse te hebben voor overname van het bedrijf van hun ouders, was voor Loes het moment daar: de definitieve beslissing om terug te keren naar de plek waar ze was groot geworden. “Ineens kwam alles bij elkaar” vertelt ze enthousiast. En dan stap je dus het bedrijf van je ouders binnen.

Hoe ging dat? “Het is vooral in het begin heel veel leren en luisteren! Vragen stellen in plaats van te doen alsof je alles al weet. En alles aanpakken. Beetje handelen, beetje magazijn, werkplaats, administratie heb ik een poosje gedaan. Je moet eerst snappen hoe het allemaal werkt. Je doet het met zijn allen, je werkt met de hele groep ergens naartoe. Nu werken mijn ouders nog volop mee, straks ga ik langzaam mijn eigen
processen bedenken en implementeren”.
Zijn er dingen binnen het bedrijf die beslist zo moeten blijven en zijn er ook zaken die ze anders zou willen doen?

Loes vertelt dat Haank als bedrijf goed bekend staat om zijn service en kwaliteit. Iedereen kan zo binnenlopen. “We helpen je wel even!”. Die noaberschapmentaliteit en -sfeer wil Loes er heel graag inhouden. Maar waar haar vader veel op gevoel doet, ook door de jarenlange ervaring, wil Loes meer inzicht in de cijfers en daarop gaan managen. Zo krijgen
oude waarden een eigentijds sausje en kan ze haar eigen identiteit ontwikkelen.

Als ik haar vraag wat Slangenburg voor haar zo bijzonder maakt antwoordt Loes: “De Slangenburg is THUIS, met al haar positieve en negatieve dingen”. Het bos is mooi, maar het mooiste vindt ze nog het noaberschap. Als je iets vraagt, hulp nodig hebt, is het hier snel geregeld. Soms kan het ook niet gek genoeg gaan. Er wordt altijd wel wat bedacht in de buurt. Er worden poppen en meibomen gezet, spontane feestjes georganiseerd en jong en oud loopt door elkaar.
Dat is mooi! Het jaarlijkse buurtfeest, daar kwam Loes al elk jaar voor terug. En al die keren dat ze verhuisd is, waren het altijd de vrienden van hier die hielpen met verkassen. Dat miste ze elders enorm. Alhoewel Loes zegt geen groepsmens te zijn, voelt ze hier in Slangenburg een grote verbondenheid.
“Hier heb ik het gevoel echt ergens bij te horen”. Samen met vriend Rob is Loes druk bezig met klussen om een eigen huis te realiseren naast het bedrijf. Als dan op een zaterdagmiddag een klant in nood belt omdat, tijdens de grasoogst, een machine is gestrand in de wei, kan het maar
zo zijn dat je Loes ziet wegrijden in haar Beetle om op de plek des onheils hulp te gaan bieden. Zwart en onder het vet kwam ze een keer terug. “Maar dat maakt niet uit. Als alles weer draait en de boer kan verder met zijn oogst, dan ben je blij. Daar doe je het voor!”.

Heeft deze stoere dame nog hobby’s? Sporten doet ze af en toe bij IJGV. Blij wordt ze als de boeren aan het inkuilen zijn en ze hebben de oogst weer op tijd binnen. Gelukkig wordt ze van ogenschijnlijk kleine dingen zoals gezond zijn, samen lachen, haar familie, omgang met vrienden en natuurlijk van haar vriend Rob.
En dromen? Loes heeft geen bucketlist met dingen die ze persé gedaan wil hebben. Tijdens haar schooltijd heeft ze al veel dromen verwezenlijkt, zoals bijvoorbeeld reizen naar Afrika. Loes geniet met volle teugen van de onderneming die ze is gestart door in de voetsporen te treden van haar ouders. Dat brengt voorlopig genoeg uitdagingen!


Een toren vol deugden

De zeven deugden geschilderd door Gerard Hoet op het plafond in de oude toren

Jan Berends

Slangenburg wordt reeds vermeld in 1354, maar hoe het huis er toen heeft uitgezien weten we niet. Pas op de kaart van Christiaan sGrooten van rond 1560 zien we een wel heel eenvoudige tekening met de naam Slangenburgh, een torentje met enkele aanbouwen.

Het oude huis wordt in 1585 verwoest door de Staatse troepen en pas in het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) weer opgebouwd, in 1612 door Frederik van Baer. Van dit huis hebben we een fraaie voorstelling, getekend door
Nicolaas van Geelkercken uit 1641. Bij deze herbouw is gebruik gemaakt van overgebleven delen: nu nog zien we middeleeuwse kloostermoppen aan de westelijke toren en hierbij hebben we te maken met het oudste
deel van het kasteel. In het vierde kwart van de 17de eeuw laat Frederik Johan van Baer (1645-1713) het door zijn grootvader gebouwde huis verbouwen en vergroten tot het barokkasteel zoals we dat nu kennen met open erehof en grote bouwhuizen op het nieuwe voorplein.
De hoofdingang, die aan de Varsseveldseweg lag, wordt verlegd naar de andere zijde met zicht op de hoofdlaan van het unieke lanenstelsel. De barok streefde naar een spiegelbeeldig aanzien en zo werd de oostelijke toren gerealiseerd naar het voorbeeld van de oorspronkelijke toren.

In deze oude toren liet de generaal op de hoofdverdieping zijn werk- en studeerkamer inrichten. In het hele huis liet hij door Gerard Hoet (1648-1733) belangrijke schilderingen aan wanden en plafond aanbrengen. In het nieuwe gedeelte werden de plafonds van fraai stucwerk voorzien, waarin schilderingen werden aangebracht op linnen. In het oude huis van zijn grootvader uit 1612, ingebouwd in het vernieuwde huis, werden de oude plafonds van eikenhout niet uitgebroken, maar door de schilder Hoet, liggend op een steiger voorzien van schilderingen. Het betreft hier de provisiekamer, de opkamer, de Didozaal, de blauwe salon en de werkkamer in de toren. Je zou kunnen zeggen, dat de generaal een echte, ‘zunige’ Achterhoeker was, hij liet de oude plafonds niet uitbreken en stucwerk aanbrengen, maar liet de oude intact.

De plafondschildering in werk- en studeerkamer

We kijken dit keer naar de wondermooie plafondschildering in de werkkamer. Hier zijn uitgebeeld de drie goddelijke (geloof, hoop en liefde) en de vier zedelijke deugden (sterkte, gerechtigheid, matigheid en voorzichtigheid). Op de fraaie opname hierbij kijken we eerst naar de goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde. De figuur boven in grijze en blauwe kleding heeft in haar linkerhand de Bijbel en rechts het kruis, het geloof. Geheel rechts zien we in wit, oranje en blauw een dame, die met haar rechterhand een anker vasthoudt, de hoop.

Centraal is uitgebeeld de liefde. Een moeder, die haar kind zo liefdevol vasthoudt op haar arm, terwijl een ander kind ook om aandacht bedelt.

De zedelijke deugden beginnen rechtsboven. We zien hier een dame, die een pilaar vasthoudt. Zij beeldt uit de sterkte. Je moet sterk staan in het leven. Links voor haar vinden Vrouwe Justitia. Ze draagt in haar linkerhand een weegschaal om voor en tegen af te wegen en in haar rechterhand houdt zij het zwaard om te straffen. Meestal draagt zij een blinddoek, hier niet.

De oude toren waarin de werk- en studeerkamer
was gehuisvest

Wapenspreuk van generaal Frederik Johan van Baer:
Emergit virtus (de dapperheid en deugd overwinnen)

De matigheid links bovenaan draagt in haar rechterhand een paardentoom, je moet jezelf in toom houden. Tot slot vinden we nog de voorzichtigheid links vooraan. Ze kijkt in de spiegel en houdt in haar rechterhand een slang, het meest voorzichtige dier in de schepping. Je moet jezelf spiegelen. Een goed advies voor mensen met een kort lontje, eerst tot tien tellen voor je reageert. Een Spaanse koning heeft eens gezegd, dat hij als hij kwaad werd, eerst drie keer het Onze Vader bad, voordat hij reageerde. Ook een manier!

Eén zedelijke deugd wordt niet afgebeeld en wel de kuisheid. Als men een kerkelijke functie ambieerde was ook deze deugd van veel belang, maar de generaal heeft deze niet uit laten beelden. De wapenspreuk Emergit virtus vindt in deze schildering zijn bekroning.

De kamer was als werkkamer het episch centrum van de adel, die op het huis woonde en dat is ook nu nog het geval als gastenhuis. Hier komen de reserveringen binnen per computer of telefoon en zijn er vaak gastvrouwen of gastheren aanwezig. Zo zijn er zonder naar het plafond te kijken ook deugden te bewonderen!