KOEKOEK

Een tekening uit het schetsboek van Jan Brandes, gemaakt
tussen 1770 en 1787

Blij verrast: tijdens mijn fietstochtje op één van de eerste dagen van mei een koekoek gehoord. Ver weg klinkt het eentonige ‘koe-koe’. Ik probeer op de fiets wat dichterbij te komen en wanneer de afstand klein genoeg is (je weet nooit hoe ver zo’n vogel verwijderd is), imiteer ik de koekoek, fluitend op mijn handen. En het lukt: hij laat zich zien, vliegend naar een andere boom en gaat weer roepen. Hij laat zich in de luren leggen.

Roel Lubbers

De koekoek is een grijze vogel met een lange staart. Hij heeft een horizontaal gestreepte borst, net zoals bijvoorbeeld een sperwer of een havik. Roepend zit hij op een paal, boomtak of een hek. Wanneer je hem nadoet, vliegt hij rond, op zoek naar zijn concurrent. Vrouwtjes zijn
ook grijs, hoewel er een bruine variant voorkomt. De koekoek is een echte zomervogel. Hij komt in april en na het leggen van de eieren, in juni of juli, verdwijnen de volwassen vogels weer naar tropisch Afrika. De jonge dieren vertrekken later. Dat betekent dat koekoeken maar drie tot vijf maanden in ons land zijn. Dit kortstondig verblijf heeft in het verleden geleid tot een merkwaardig volksgeloof.

In 77 na Christus publiceerde de Romeinse schrijver Plinius de Oudere het eerste deel van zijn Naturalis Historia. Hij verzamelde alle bekende feiten over de wereld: geologie, menskunde, akkerbouw, geneeskunde, biologie enz.. In 2004 verscheen er een uitgebreide selectie uit dit boek in vertaling. Wie dit leest, ziet hoe feiten in alle tijden wel eens bedacht zijn. Plinius over de koekoek: “De koekoek schijn uit een havik te ontstaan door in een bepaalde periode van het jaar van gedaante te veranderen; de andere haviken vertonen zich, met uitzondering van een zeer beperkt aantal dagen, in die periode immers niet. Zelf is de koekoek ook gedurende een beperkte periode in de zomer te zien; daarna wordt hij niet meer waargenomen. (…)
Ook verandert hij van roep. (…) Hij legt zijn eieren altijd in nesten van andere vogels, vooral van duiven. (…) De reden dat de koekoek zijn jongen bij andere vogels onderbrengt is, zo denkt men, dat hij weet dat hij bij alle vogels gehaat is, want zelfs de kleinste vallen hem aan. Daarom denkt hij dat zijn nakomelingen alleen veilig zijn als hij bedrog pleegt en daarom maakt hij geen nest.” Nog in de twintigste eeuw werden soortgelijke verhalen verteld.
Het merkwaardige van de koekoek is natuurlijk dat gedrag: hij legt andere vogels in de luren. De koekoek is polygaam en heeft geen vast territorium. Het vrouwtje houdt de voor haar specifieke soort vanaf een uitkijkpost goed in de gaten en legt een ei in het nest van een zangvogel, de zogenaamde waardvogel. Het ei lijkt op de eieren van die waardvogel. Wanneer de jonge koekoek uit het ei kruipt, is zijn eerste activiteit het verwijderen van eieren en eventuele jongen van de pleegouders. Je zou zeggen, een stuk of tien eieren, dat moet genoeg zijn om de soort in stand te houden. Het gaat echter verschrikkelijk slecht met de koekoek: sinds de jaren ’50 is de soort in heel West-Europa afgenomen met ongeveer de helft, in Nederland sinds 1990 met minstens 20%. Hoorde je vroeger bij zomerdag steeds wel een koekoek, nu valt het op wanneer je er een hoort. De waarschijnlijke oorzaak: de koekoek eet rupsen en de afname van vlinders is rampzalig.
De waardvogels zijn ook insecteneters en hebben ook te maken met voedseltekorten. Bovendien zou er een mismatch zijn tussen de aankomsttijd van de waardvogels, die een halve maand eerder broeden dan vroeger en de koekoek, die zijn vaste tijd behoudt. Zo mist hij de eerste mogelijkheden voor zijn parasitaire gedrag.

De kaarten in de Vogelatlas laten zien dat in onze omgeving de koekoek bepaald geen algemene vogel meer is en in alle grootschalig landbouwgebieden (met minder uitkijkposten voor de vrouwtjeskoekoek) hard is achteruitgegaan.


Reanimatie en AED: onmisbaar bij hartstilstand

Jeanette Wechgelaer

Op 28 april trof een hartstilstand Riekie Ketelaar. Binnen een minuut werd ze gereanimeerd door haar buurman Rudi Lankveld en met hulp van zijn vrouw Monique Wevers kwam de hartslag weer op gang. Deze actie redde haar leven. Het bleek een dubbeltje op zijn kant te zijn geweest.

Het geluk dat er iemand in de buurt is die kan reanimeren is vaak een unicum. Om te zorgen dat toch iedereen een kans tot overleven heeft bij een hartstilstand is de AED (Automatische Externe Defibrillator) een belangrijk redmiddel. Dit apparaat kan op gemakkelijk bereikbare plaatsen worden opgehangen. In principe kan iedereen die in noodgevallen 112 belt en de aanwijzingen voor het gebruik van de AED opvolgt, helpen.

Een AED is een draagbaar toestel dat wordt gebruikt voor het reanimeren van een persoon. De AED dient een elektrische schok toe met als doel een gestoord hartritme te stoppen. De sinusknoop krijgt dan de kans het hartritme weer goed op gang te brengen waardoor het hart weer in een normaal ritme gaat lopen.

Toen Riekie dan ook werd benaderd door de hartstichting om een AED-actie te starten in haar omgeving, was zij daartoe onmiddellijk bereid. Een AED wordt door de hartstichting ter beschikking gesteld voor € 1.630,– (Het
totale bedrag is € 2.630,– waarvan sponsor Philips € 1.000,–
betaalt). Riekie haalde in haar omgeving al direct de eerste dag veel geld op. De reacties waren hartverwarmend.

Marieke Bluemer coördinatrice van BHV-cursussen en Hans Aarntzen van Locatieraad Gaanderen sloten zich bij de actie aan en zo kwam er een eendrachtige samenwerking tot stand om èn de AED aan te schaffen èn mensen te zoeken die konden reanimeren. Een feit blijft dat reanimeren in eerste instantie noodzakelijk is als het AED-apparaat nog niet is ingeschakeld.

De samenwerking met de Sint-Martinuskerk resulteerde in een bijeenkomst in de kerk. Jeannette Koster hield een inspiratiedienst waarbij ze het volgende zei: “Een hartstilstand, de wereld staat op zijn kop, er is paniek. En niets is meer hetzelfde. Je kunt nooit de draad zomaar weer oppakken maar gelukkig heb je een nieuwe kans gekregen. En die kans kan een AED en reanimatie bieden”. Achterin de kerk kon men meer uitleg krijgen over het AEDapparaat en was gelegenheid zich op te geven voor een reanimatiecursus.

Toen het benodigde geld beschikbaar was voor de aankoop van een AED, was de vraag waar het apparaat kon worden opgehangen. Door de samenwerkende drie partijen werd geopperd dat de kerk een ideale plaats was. Zo kon de achterliggende wijk ook bediend worden. De kerk was zeer welwillend hierin en ondersteunde de activiteit door de plaatsing op de kerkmuur toe te staan, het sponsoren van het stroomgebruik van het apparaat en het bieden van een podium voor dit initiatief. De collectegelden tijdens de informatiebijeenkomst in de kerk worden gebruikt voor het uitbreiden van de garantietermijn van de AED en de kindersleutel (dan kan het apparaat ook worden gebruikt voor kinderen van 0 tot 8 jaar).

De reanimatiecursussen die belangeloos worden gegeven door Rob Bergervoet en Willie Venneman, hebben als doel vrijwilligers in te schakelen die bedreven zijn in het reanimeren en naar de plaats van het ongeval te sturen via een app-oproep. De cursussen vinden plaats op vier avonden. Er hadden zich 46 deelnemers opgegeven, waarbij een 82-jarige man opviel vanwege zijn leeftijd. Ongelukkig genoeg kreeg hij tijdens zijn gang naar de eerste les reanimatie, een hartaanval. In de ambulance kreeg zijn vriendin de vraag of ze wel nog even de reanimatiecursus voor die avond wilde afbellen. Het gaat goed met deze deelnemer.

Nu heeft dankzij dit prima initiatief van Riekie Ketelaar, de buurt in de omgeving van de Sint-Martinuskerk in Gaanderen een AED en zijn er in de naaste omgeving ook diverse vrijwilligers die kunnen reanimeren. Een geruststellende gedachte.


Loes Hendriksen staat haar mannetje

Tekst en foto’s: Karin Wensink

Het platteland vergrijst! Jongeren trekken voor studie naar de stad en blijven daar hangen. Het is overal te lezen, maar moeten we dat steeds maar weer herhalen en blijven geloven dat we hen niets te bieden hebben? Ik ben op zoek gegaan naar jongeren die het hier wel zien zitten. Jongvolwassenen die hier hun wortels hebben liggen, soms een tijdje zijn weggeweest , maar heel bewust hun toekomst vorm willen geven op de plek waar ze zijn opgegroeid. Voor deze eerste editie ging ik in gesprek met Loes Hendriksen, dochter van Janny en Willem Hendriksen van Haank Mechanisatie en beoogd opvolger om dit familiebedrijf in de agrarische mechanisatie in de toekomst zelfstandig te runnen.

Als ik bij Haank binnenstap tref ik de goedlachse Loes al bellend aan achter de balie. Met verve probeert ze, samen met de klant aan de andere kant, een oplossing te bedenken voor zijn technische probleem. Als we nadien naar de kantine lopen voor het gesprek, geeft ze in de wandelgangen haar moeder de ‘opdracht’ de telefoon in de gaten te houden.
Loes is opgegroeid in Slangenburg. Ze ging naar de basisschool in IJzervoorde, waar ze een mooie onbezorgde tijd beleefde. Na het VWO op het Ulenhofcollege kwam ze voor de keus te staan, of de Universitaire opleiding Bedrijfskunde in Groningen, of de Hogere Hotelschool in Maastricht. Het werd de Hogere Hotelschool, een bewuste keuze voor de praktische kanten van het HBO-onderwijs. Hele dagen alleen maar in de boeken, dat zag Loes niet zo zitten. “En ja.. als je dyslexie hebt, dan is dat ook gewoon niet zo handig”. Bovendien beweegt Loes zich graag tussen de mensen op de werkvloer. In de horeca zou die mogelijkheid er volop zijn. Een toekomst in de horeca dus! De opleiding was leuk en veelzijdig, een geweldige tijd. Het leven in de stad was een uitdaging. Toch bleef ze altijd dat boerenmeisje uit de Achterhoek. Zo werd ze gezien en zo voelde ze zich ook.
En… ze was er trots op! Ze liet duidelijk merken dat ze voor de boeren was en dat ze wat had met trekkers. Ze vertrok voor stage naar het westen en had het erg naar haar zin bij de Keukenhof, waar ze na afloop korte tijd kon blijven om het hoofd te vervangen. Daarna solliciteerde Loes bij een evenementen-beveiligingsbureau in Utrecht en kreeg als hoofd planner zes mensen onder zich. Ze heeft er heel veel geleerd, vooral met betrekking tot mensenkennis.
Als inwoner van Amsterdam heeft ze het stadse leven geproefd. Dat was leuk, maar Loes voelde zich wel altijd een toeschouwer. “Een drankje doen in de stad… heel leuk! Maar ik word er niet echt gelukkig van!”. De Achterhoek bleef haar thuis en langzaam begon ze haar terugtocht te
plannen. In Arnhem vond ze een baan als manager in de autoruitenbranche. Lachend vertelt ze dat dit de meest vrouwelijke baan in haar carrière was. Loes voelt zich thuis in een mannenwereld. Ze kan prima met vrouwen maar voelt zich als een vis in het water tussen de mannen.
Oké! Achterhoek en mannen dus! Maar wat heeft haar doen besluiten de stap te zetten naar het bedrijf van haar ouders? Loes is van kinds af aan geïnteresseerd in trekkers en techniek. Ze wilde vroeger trekkermonteur worden. Als kind op een zaterdag schuddertanden monteren was absoluut
geen straf. Daarnaast zit organiseren haar in het bloed, menige vereniging heeft daar al van mogen profiteren. Bij elke carrière-overstap in haar leven dacht Loes “Maar Haank is ook wel een optie…”. Dat bleef onderhuids kriebelen.

“Maar Haank
is ook wel een optie…”

Haar moeder stond echter niet te juichen. “Bedenk wel dat je dan praktisch 24/7 moet klaarstaan voor de klant”, was haar argument. Loes deed tussendoor nog een studie personeelsmanagement en toen haar broer Mark, die meteen na de middelbare school al had gekozen voor een loopbaan in de mechanisatie, aangaf geen interesse te hebben voor overname van het bedrijf van hun ouders, was voor Loes het moment daar: de definitieve beslissing om terug te keren naar de plek waar ze was groot geworden. “Ineens kwam alles bij elkaar” vertelt ze enthousiast. En dan stap je dus het bedrijf van je ouders binnen.

Hoe ging dat? “Het is vooral in het begin heel veel leren en luisteren! Vragen stellen in plaats van te doen alsof je alles al weet. En alles aanpakken. Beetje handelen, beetje magazijn, werkplaats, administratie heb ik een poosje gedaan. Je moet eerst snappen hoe het allemaal werkt. Je doet het met zijn allen, je werkt met de hele groep ergens naartoe. Nu werken mijn ouders nog volop mee, straks ga ik langzaam mijn eigen
processen bedenken en implementeren”.
Zijn er dingen binnen het bedrijf die beslist zo moeten blijven en zijn er ook zaken die ze anders zou willen doen?

Loes vertelt dat Haank als bedrijf goed bekend staat om zijn service en kwaliteit. Iedereen kan zo binnenlopen. “We helpen je wel even!”. Die noaberschapmentaliteit en -sfeer wil Loes er heel graag inhouden. Maar waar haar vader veel op gevoel doet, ook door de jarenlange ervaring, wil Loes meer inzicht in de cijfers en daarop gaan managen. Zo krijgen
oude waarden een eigentijds sausje en kan ze haar eigen identiteit ontwikkelen.

Als ik haar vraag wat Slangenburg voor haar zo bijzonder maakt antwoordt Loes: “De Slangenburg is THUIS, met al haar positieve en negatieve dingen”. Het bos is mooi, maar het mooiste vindt ze nog het noaberschap. Als je iets vraagt, hulp nodig hebt, is het hier snel geregeld. Soms kan het ook niet gek genoeg gaan. Er wordt altijd wel wat bedacht in de buurt. Er worden poppen en meibomen gezet, spontane feestjes georganiseerd en jong en oud loopt door elkaar.
Dat is mooi! Het jaarlijkse buurtfeest, daar kwam Loes al elk jaar voor terug. En al die keren dat ze verhuisd is, waren het altijd de vrienden van hier die hielpen met verkassen. Dat miste ze elders enorm. Alhoewel Loes zegt geen groepsmens te zijn, voelt ze hier in Slangenburg een grote verbondenheid.
“Hier heb ik het gevoel echt ergens bij te horen”. Samen met vriend Rob is Loes druk bezig met klussen om een eigen huis te realiseren naast het bedrijf. Als dan op een zaterdagmiddag een klant in nood belt omdat, tijdens de grasoogst, een machine is gestrand in de wei, kan het maar
zo zijn dat je Loes ziet wegrijden in haar Beetle om op de plek des onheils hulp te gaan bieden. Zwart en onder het vet kwam ze een keer terug. “Maar dat maakt niet uit. Als alles weer draait en de boer kan verder met zijn oogst, dan ben je blij. Daar doe je het voor!”.

Heeft deze stoere dame nog hobby’s? Sporten doet ze af en toe bij IJGV. Blij wordt ze als de boeren aan het inkuilen zijn en ze hebben de oogst weer op tijd binnen. Gelukkig wordt ze van ogenschijnlijk kleine dingen zoals gezond zijn, samen lachen, haar familie, omgang met vrienden en natuurlijk van haar vriend Rob.
En dromen? Loes heeft geen bucketlist met dingen die ze persé gedaan wil hebben. Tijdens haar schooltijd heeft ze al veel dromen verwezenlijkt, zoals bijvoorbeeld reizen naar Afrika. Loes geniet met volle teugen van de onderneming die ze is gestart door in de voetsporen te treden van haar ouders. Dat brengt voorlopig genoeg uitdagingen!


Een toren vol deugden

De zeven deugden geschilderd door Gerard Hoet op het plafond in de oude toren

Jan Berends

Slangenburg wordt reeds vermeld in 1354, maar hoe het huis er toen heeft uitgezien weten we niet. Pas op de kaart van Christiaan sGrooten van rond 1560 zien we een wel heel eenvoudige tekening met de naam Slangenburgh, een torentje met enkele aanbouwen.

Het oude huis wordt in 1585 verwoest door de Staatse troepen en pas in het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) weer opgebouwd, in 1612 door Frederik van Baer. Van dit huis hebben we een fraaie voorstelling, getekend door
Nicolaas van Geelkercken uit 1641. Bij deze herbouw is gebruik gemaakt van overgebleven delen: nu nog zien we middeleeuwse kloostermoppen aan de westelijke toren en hierbij hebben we te maken met het oudste
deel van het kasteel. In het vierde kwart van de 17de eeuw laat Frederik Johan van Baer (1645-1713) het door zijn grootvader gebouwde huis verbouwen en vergroten tot het barokkasteel zoals we dat nu kennen met open erehof en grote bouwhuizen op het nieuwe voorplein.
De hoofdingang, die aan de Varsseveldseweg lag, wordt verlegd naar de andere zijde met zicht op de hoofdlaan van het unieke lanenstelsel. De barok streefde naar een spiegelbeeldig aanzien en zo werd de oostelijke toren gerealiseerd naar het voorbeeld van de oorspronkelijke toren.

In deze oude toren liet de generaal op de hoofdverdieping zijn werk- en studeerkamer inrichten. In het hele huis liet hij door Gerard Hoet (1648-1733) belangrijke schilderingen aan wanden en plafond aanbrengen. In het nieuwe gedeelte werden de plafonds van fraai stucwerk voorzien, waarin schilderingen werden aangebracht op linnen. In het oude huis van zijn grootvader uit 1612, ingebouwd in het vernieuwde huis, werden de oude plafonds van eikenhout niet uitgebroken, maar door de schilder Hoet, liggend op een steiger voorzien van schilderingen. Het betreft hier de provisiekamer, de opkamer, de Didozaal, de blauwe salon en de werkkamer in de toren. Je zou kunnen zeggen, dat de generaal een echte, ‘zunige’ Achterhoeker was, hij liet de oude plafonds niet uitbreken en stucwerk aanbrengen, maar liet de oude intact.

De plafondschildering in werk- en studeerkamer

We kijken dit keer naar de wondermooie plafondschildering in de werkkamer. Hier zijn uitgebeeld de drie goddelijke (geloof, hoop en liefde) en de vier zedelijke deugden (sterkte, gerechtigheid, matigheid en voorzichtigheid). Op de fraaie opname hierbij kijken we eerst naar de goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde. De figuur boven in grijze en blauwe kleding heeft in haar linkerhand de Bijbel en rechts het kruis, het geloof. Geheel rechts zien we in wit, oranje en blauw een dame, die met haar rechterhand een anker vasthoudt, de hoop.

Centraal is uitgebeeld de liefde. Een moeder, die haar kind zo liefdevol vasthoudt op haar arm, terwijl een ander kind ook om aandacht bedelt.

De zedelijke deugden beginnen rechtsboven. We zien hier een dame, die een pilaar vasthoudt. Zij beeldt uit de sterkte. Je moet sterk staan in het leven. Links voor haar vinden Vrouwe Justitia. Ze draagt in haar linkerhand een weegschaal om voor en tegen af te wegen en in haar rechterhand houdt zij het zwaard om te straffen. Meestal draagt zij een blinddoek, hier niet.

De oude toren waarin de werk- en studeerkamer
was gehuisvest

Wapenspreuk van generaal Frederik Johan van Baer:
Emergit virtus (de dapperheid en deugd overwinnen)

De matigheid links bovenaan draagt in haar rechterhand een paardentoom, je moet jezelf in toom houden. Tot slot vinden we nog de voorzichtigheid links vooraan. Ze kijkt in de spiegel en houdt in haar rechterhand een slang, het meest voorzichtige dier in de schepping. Je moet jezelf spiegelen. Een goed advies voor mensen met een kort lontje, eerst tot tien tellen voor je reageert. Een Spaanse koning heeft eens gezegd, dat hij als hij kwaad werd, eerst drie keer het Onze Vader bad, voordat hij reageerde. Ook een manier!

Eén zedelijke deugd wordt niet afgebeeld en wel de kuisheid. Als men een kerkelijke functie ambieerde was ook deze deugd van veel belang, maar de generaal heeft deze niet uit laten beelden. De wapenspreuk Emergit virtus vindt in deze schildering zijn bekroning.

De kamer was als werkkamer het episch centrum van de adel, die op het huis woonde en dat is ook nu nog het geval als gastenhuis. Hier komen de reserveringen binnen per computer of telefoon en zijn er vaak gastvrouwen of gastheren aanwezig. Zo zijn er zonder naar het plafond te kijken ook deugden te bewonderen!


Johan van Doesburg, leef je dromen

Karin Wensink

Als je in IJzevoorde Johan van Doesburg tegen het lijf loopt, dan kan het zijn dat je even terugdeinst. De streng ogende, stoere kale man boezemt ontzag in. Toen ik echter in oktober vorig jaar bij hem op bezoek ging, nodigde hij me binnen met een allervriendelijkste lach op zijn gezicht. Johan van Doesburg, hij woont samen met zijn vrouw Marika en zoon Simon, hartje IJzevoorde, in het vroegere meestershuis naast de school.

Piper van formaat

Johan, die als jongste telg van het onderwijzersechtpaar Ot en Nel van Doesburg het gezin met vier kinderen compleet maakte, is geboren in het meestershuis. Zijn vader
was hoofdmeester op de naastgelegen basisschool en zijn moeder sprong bij waar dat nodig was. Dat er niet altijd oppas was voor de kleine Johan was geen probleem. Zijn moeder nam hem gewoon mee naar school en hij vermaakte zich daar wel. Johan heeft een gelukkige en zorgeloze jeugd genoten in IJzevoorde. Toch werd hij, in relatie met andere kinderen, vaak als buitenbeentje gezien. Wellicht kwam het door de positie van zijn ouders of doordat de familie van elders kwam, misschien had het ook met zijn eigenzinnige karakter te maken. Johan ging in Doetinchem naar de middelbare school en toen hij daar vanaf kwam, leek het een logische stap dat hij ook het onderwijs in zou gaan. Na twee jaar Pedagogische Academie hield hij het voor gezien. De baantjes die hij daarna had als glaszetter en monteur brachten hem niet de toekomst die hij voor ogen had en hij liet zich omscholen tot een functie in de metaal. Inmiddels werkt Johan al weer 30 jaar bij een gespecialiseerde gereedschapsmakerij in Zevenaar.

Op zijn twintigste verliet Johan de ouderlijke woning. Toen zijn ouders in 1998 het meestershuis konden kopen, verkochten ze het dezelfde dag door aan Johan. Johan kwam, nu met zijn gezin, terug naar IJzevoorde en heeft ouderwets buurt gemaakt. Hij houdt van de tradities zoals mooi maken en het noaberschap bij rouw en trouw. Toen hij en Marika 25 jaar getrouwd waren hebben ze een groot feest gegeven waarbij de hele buurt was uitgenodigd. En toen zijn moeder overleed, stond de buurt klaar om volgens traditionele buurtregels het dragen en koffieschenken op zich te nemen.

Zaterdag 13 april 2002, die datum staat in Johan zijn geheugen gegrift. Wat begon als een mooie gezamenlijke klusdag bij de schietvereniging, werd een zwarte dag voor IJzevoorde en omgeving. Zeg Marcel Bulten en iedereen weet nog wat er die middag is gebeurd. Johan was er als eerste bij. Hij had zijn EHBO-diploma maar kon niets voor hem doen. Dat frustreert hem nog tot op de dag van vandaag. Het tragische ongeval maakte de grote stoere man klein. De familie van Doesburg is als naaste buur, nauw betrokken geweest bij het afscheid en er is een bijzondere band ontstaan met Wim, de vader van Marcel.

Na dat ongeval kon Johan zijn draai eerst moeilijk vinden. Een van de eerste dingen die hij is gaan ondernemen is een opleiding tot instructeur bij het Rode Kruis. Wekelijks geeft hij nu EHBO-cursussen en kan zijn onderwijzersbloed toch nog stromen.

Tijdens de avondvierdaagse in 2002 kwam Johan in de ban van de bagpipe (officiële benaming voor de doedelzak). Zelf had hij nog nooit een instrument bespeeld en het voelde voor hem als ‘nu of nooit’. Hij dook in het diepe bij de pipers- club van Hans Beerten in Borculo en bleek in een warm bad terecht gekomen te zijn. Gedreven trok Johan elke dag wel 1,5 tot 2 uur uit om het moeilijke instrument onder de knie te krijgen. Menigeen in IJzevoorde heeft nog het karakteristieke geluid in de oren uit de tijd dat hij regelmatig met zijn doedelzak de Loordijk op en neer liep. Hij voelde zich op die momenten net de rattenvanger van Hamelen. Het beoefenen van de Bagpipe-kunst werkte therapeutisch voor Johan, het verloste hem even van zijn nare gedachten. De betrekkelijkheid van het leven heeft Johan van dichtbij meegemaakt. Hij is er sterker uit gekomen. Zijn levensmotto is “Leef je dromen”.

Één van die dromen was om ooit een keer met André Rieu op te treden in het GelreDome. Dat is hem gelukt en dat smaakte naar meer! Als voorzitter van de pipers-vereniging in Borculo is hij nu één van de motoren achter de Music Show Scotland, ’s werelds grootste Schotse indoorshow. Samen met Marika en dochter Annemieke zet hij alles (bijna alles) aan de kant om, met de hele club, de shows tot een succes te maken. Ook dochter Emma is als danser en piper betrokken bij de club. De shows, die in 2004 kleinschalig zijn begonnen in de openlucht, vergen nu naast de hoogkwalitatieve muzikale prestatie een enorme logistieke operatie. Bij optredens, die inmiddels in een groot deel van Europa plaatsvinden, gaat in 9 vrachtwagens, naast een kasteel van 40 meter breed en 15 meter hoog, alle licht- en geluidsapparatuur mee en een complete keuken om de meer dan 200 muzikanten en vrijwilligers te voeden. “Het is nog net geen obsessie!”, zegt Johan ernstig lachend.

Music Show Scotland (Auld Lang Syne), GelreDome Arnhem 29 december 2018

Naast het hele doedelzakgebeuren heeft de familie van Doesburg nog een grote hobby: Stoommachines! Ook hier gaat Johan weer voor groot. Het begon tijdens een hemelvaartweekend in een park in Leek. Een openbaring in stoommachines die de familie niet meer heeft losgelaten. Ze zijn lid geworden van de Vereniging tot behoud van Stoomwerktuigen. Er werd een model gekocht in Engeland. Als je dan wat in de metaal doet is dat handig, want je moet bijna alles zelf maken. In Duitsland vond Johan een Case stoommachine uit 1898. Het oude beestje had nogal wat revisie nodig. De ketel bijvoorbeeld moest volledig gerestaureerd worden.
In zijn schuur heeft Johan een complete metaalwerkplaats ingericht. En IJzevoorde staat niet raar meer te kijken als Johan samen met Marika op een stoommachine langs komt tuffen.

Heeft deze eigenzinnige, gedreven man nog dromen voor de toekomst? Pas geleden hebben hij en Marika een camper gekocht. Daar gaan ze samen het groot rijbewijs voor halen.
En de stoommachines? Die kunnen best nog een maatje groter, 10 tot 15 ton of zo….


Putter

Putter

Roel Lubbers

Aan de Mellinkstraat, maandag 21 januari jl., vloog een flinke groep sijsjes voor me uit, van berk naar berk. Het was stralend weer, maar koud. De sijsjes vlogen plotseling wat hoger en verdwenen. Even later zag ik ze weer, in elzen aan de Kommendijk. Ik stapte van de fiets en vanaf het fietspaadje kon ik ze rustig bekijken. Een stuk of twintig, mannetjes en vrouwtjes. Én … te midden van de sijsjes zaten vier putters. Altijd weer een genot, zowel sijsjes als putters. Koud of niet, mijn fietstochtje was weer geslaagd.

Putters zijn bijzondere vogels. Als jongen, jaren ’50 en ’60 zag ik ze nooit. Mijn eerste waarneming was ergens in het midden van de jaren ’60. De putter heeft een succesverhaal. Van een schaarse broedvogel heeft hij zich ontwikkeld tot een min of meer gewone soort van 35.000-43.000 broedparen en in de winter 100.000-200.000 exemplaren. In het westen van het land zijn ze wat algemener dan in het oosten, maar ook in onze omgeving broeden ze. Aan het Vossenstraatje heb ik wel eens een volwassen exemplaar zijn jongen zien voeren. En aan de oostzijde van Slangenburg, aan de Berkelaarlaan bij de brug wel eens een zingende putter gezien en gehoord. Putters broeden in wat open terrein, parkachtig gebied.

Wat een wonder-kleurig vogeltje is de putter: bruin aan de bovenkant. Verder rood, wit, zwart en geel. Als ze wegvliegen, vallen vooral de brede gele streep op de vleugels en de witte stuit op. Volgens een oude legende werd het vogeltje zo kleurig als beloning voor zijn bescheidenheid. Toen de Schepper de dieren kleurde en alle vogels probeerden voor te kruipen om een mooi kleurtje te krijgen, wachtte de putter af. Toen het eindelijk zíjn beurt was, waren de verfpotjes leeg. Uit alle potjes haalde de Schepper de laatste likjes verf.
De putter heet ook wel distelvink, wat een verwijzing is naar zijn voedselvoorkeur. Graag zoekt hij als echte zaadeter zijn voedsel op distels en teunisbloemen, elzen en lariksen. Ze zijn dan ook vooral te zien in wat men noemt, verloren hoekjes met onkruiden. ‘Putter’ verwijst naar een merkwaardig gebruik van vroeger (?). Vanwege zijn kleuren is het vogeltje populair (geweest) bij liefhebbers van kooivogeltjes. Putters konden een kunstje leren, waarbij zij aan een touwtje of kettinkje zelf een drinkbakje naar zich konden toehalen. We kennen allemaal het beroemde schilderij van Johan Fabricius, waaruit blijkt dat ook in de 17e eeuw het vogeltje al als huisdiertje gehouden werd. Op Youtube is een filmpje te vinden waarop een puttertje zijn voerbakje naar zich toetrekt. Kennelijk wordt het diertje nog steeds in kooien gehouden. In Spanje worden ze (illegaal) gegeten: de ‘langostinos del Campo’ (‘grote garnalen uit het veld’).
Nu ik toch Spanje noem én omdat binnenkort de christelijke Lijdenstijd aanbreekt (6 maart) het volgende verhaal. Het zou Isidorus van Sevilla (plm. 600) zijn geweest, die uitlegde waar het opvallende rood rond de snavel van de putter vandaan komt. Volgens de geleerde kwam dat doordat het vogeltje de laatste doorn uit het voorhoofd van de gekruisigde Jezus trok en daarbij wat bloed op zijn kopje kreeg. In de late middeleeuwen en tijdens de renaissance wordt de putter op schilderijen en als illustratie in de marge van handschriften als symbool gebruikt, steeds verwijzend naar het lijden en de opstanding van Christus. Allerlei schilderijen tonen Maria met haar baby, met in de hand van de kleine Jezus een puttertje. Jezus’ bestemming is immers het lijden. In Huis Bergh hangt een merkwaardig tweeluik, waarop de zwangere Maria links te zien is en rechts de vlucht naar Egypte. Er vliegen een paar vogels in de lucht. De kleine Jezus reikt met zijn linker hand naar een langs vliegend puttertje.
https://www.huisbergh.nl/bezoekersinformatie/collectie/vaste- collectie/zwangere-maria-en-rechts-vlucht-naar-egypte/

Beroemd is de Madonna van Raphael waarop de kleine Johannes de Doper zijn jongere neefje Jezus een puttertje aanbiedt. Verder waren er veel andere (anonieme) Italianen en ook anonieme Nederlandse schilders die dit motief kenden. Zo biedt de cultuurhistorie interessante informatie over dit vogeltje. Mooi allemaal, maar er gaat toch niets boven de ontmoeting met levende, vriendelijk kwetterende puttertjes in het wild.


Kasteel was Klooster

Jan Berends

In de tijd van de opstand tegen Spanje en de Tachtigjarige Oorlog worden alle kloosters en abdijen in onze contreien verwoest of opgeheven. Dat lot treft het belangrijke augustijnenklooster Bethlehem bij Gaanderen en het kleine zusterklooster Sion in de buurt van de Kruisberg.

Rond 1900 bestaan er in Frankrijk problemen tussen de kerk en de staat en dat leidt ertoe, dat verschillende monniken en nonnen toevlucht zoeken buiten de Franse grenzen. In Oosterhout vestigen zich de benedictijnen vanuit Solesmes (Sarthe) in 1904, waar de Sint Paulusabdij in 1907 wordt betrokken. Nadat de Franse monniken eenmaal zijn vertrokken wordt het een echte Nederlandse abdij. Het kloosterleven bloeit in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog en door overbevolking geplaagd, wordt er een nieuw klooster gebouwd in Egmond, de Sint Adelbertabdij. Rond 1940 wordt de ruimte al weer nijpend en ontstaan er plannen een Gelderse abdij te stichten om zo een spreiding over het land te krijgen. In 1942 zal worden gestart met een klein klooster (cella) in Huis Bingerden bij Angerlo. Dit onder leiding van Dom Tholens als superior en pater Van den Biesen als kellenaar (econoom). Nu gooit de oorlog roet in het eten, Bingerden wordt geen nieuw klooster, maar een refugiehuis voor de paters uit Egmond, door evacuatie van de kuststrook. In 1944 wordt Bingerden gevorderd en worden de paters ondergebracht op diverse adressen in Doesburg. Na de bevrijding krijgt men toestemming het leegstaande kasteel Slangenburg te gebruiken totdat Egmond weer te bewonen is en dat blijkt al snel het geval. Nu komt het idee van het stichten van een nieuwe abdij in Gelderland weer boven.Het kasteel wordt gehuurd en op dit punt ligt dus de stichting van Sint Willibrordsabdij op Slangenburg.

Pater Vromen in een torenkamer met inrichting van de familie
Passmann

Op 23 oktober 1945 trekt een kleine karavaan vanuit Oosterhout naar de Achterhoek. Aangekomen in de streek schrijft de kroniekschrijver van de paters “Ons pittoreske gezelschap trekt nogal de aandacht en menig uitgestreken calvinistengezicht krijgt plotseling een uitdrukking van grenzeloze verbazing”. De huisbewaarder dom Helmich staat in de grote
deur en verwelkomt hen met “Welkom op Slangenburg”.

Met het meegebrachte huisraad wordt het kasteel zo goed mogelijk ingericht. De grote zaal wordt ingericht als kloosterkerk met allerlei stoelen, tafels en banken van de vorige bewoners, de familie Passmann. De jachtkamer wordt veranderd in de refter (eetkamer), de opkamer verandert in kapittelzaal en de hal wordt de kloostergang. Twee dagen later komt de abt van Oosterhout de zaak al controleren en inzegenen en merkt op “Het kapittel is intiem, als we de schilderingen nog eens kunnen wegwerken, dan is er wat van te maken”. Met bordpapier en gordijnen worden de, soms wel wat gewaagde voorstellingen aan het oog onttrokken.

Al gauw gaan de paters aan het werk om een bruggetje te
bouwen vanuit de kelder naar het park. Dit in verband met het zogenaamde kloosterslot, want de monniken mogen niet zonder toestemming en zegen over de brug van de buitengracht. Met man en macht wordt dus een wel wat gammele brug gerealiseerd. Niet zonder moeite, want er valt nog wel eens een krachtterm. De grote vertrekken in het kasteel worden door wandjes in cellen verdeeld en als verwarming worden kachels geplaatst, waarbij de schoorsteenpijpen uit de ramen steken. Een kleine klok wordt gestuurd uit Oosterhout, de Benedicta, die in de zuidelijke toren wordt opgehangen. Ook komt er nog een harmonium waarvan gezegd wordt dat dit instrument goed werkt, maar de luchtaanvoer maakt zoveel lawaai, dat het lijkt of er een stoommachine in de kerk staat.

Na ongeveer een jaar wordt er een heel belangrijk geschenk aangeboden door een instantie in Roermond, een reliek van de stichter van de orde, Benedictus. Het is een deel van de rechterarm. En zo kan, hoewel wat provisorisch, het kloosterleven beginnen. Nu begint er een belangrijke periode met pogingen het kasteel in eigendom te krijgen. Pater van den Biesen verslijt er zijn voetzolen en tijd mee bij het lobbyen, vooral in Den Haag. Het is een lange geschiedenis, maar de uiteindelijke uitslag is duidelijk. Het kasteel wordt niet overgedragen, maar de paters kunnen 63 hectare kopen van het landgoed, waarop zij hun klooster kunnen bouwen. Ook dit keer geeft dat weer veel problemen met de pachters, die op deze wijze hun boerderij kwijt raken.

Slangenburgse boeren helpen met de verhuizing.

Uiteindelijk worden na lange tijd de problemen opgelost en kan er begonnen worden met de bouw van de abdij, na eerst allerlei lessen te hebben gevolgd in metselen, timmeren en andere bezigheden die niet direct op het lijf van de paters en fraters zijn geschreven. Vooral in die tijd is er nog een groot verschil in de paters (priesters) en fraters (broeders), waarbij de laatsten vooral het huishoudelijk werk verrichten en de eersten de connectie met ‘boven’ onderhouden. Bij de bouw worden deze verschillen veel kleiner, want gezamenlijk brengen ze in vier jaar (1948-1952) de bouw tot een goed einde.

Bouw van St. Willibrordsabdij te Doetinchem

Voor meer informatie:
50 Jaar bedictijnen in Gelderland, Kronyck 77
‘Latijns’ in de Achterhoek, uitgave 2007